Onze gouden regels in de Voortuin

De grond is vol bodemleven: wormen, beestjes, bacteriën en micro-organismen. Het bodemleven eet organisch materiaal (plantendelen), verteert ze en poept ze uit.

Organisch materiaal zorgt voor voedsel maar ook voor structuur: De bodem kan ademen dankzij gangen waar water en lucht circuleren.

Structuur van de bodem is daarom heel belangrijk. De grond mag niet te compact en niet te los zijn.

Hoe zorgen we voor een goede, vruchtbare grond?

Dit zijn onze gouden regels:

–             We brengen elk jaar compost en mest aan;

–             We lopen zo weinig mogelijk op de geteelde grond zeker niet als het heel nat is; daarom maken we smalle bedden (1 m breed). Als het niet anders kan, dan lopen we maar op een plank of leggen we stenen;

–             We spitten zo weinig mogelijk om de structuur niet te verstoren en om het bodemleven in rust te laten. Als het niet anders kan, bijv. om de compost of de mest in de grond te verwerken, proberen we niet te diep te spitten. Als de grond te compact is om te zaaien/planten, dan gebruiken we de spit om de grond te lichten. Schoffelen kan natuurlijk wel.

–             We bedekken de grond om hem te beschermen tegen weer en wind (erosie, nattigheid, droogte) en hem tegelijkertijd te voeden. In de winter kunnen we blad gebruiken, in de zomer organisch materiaal als: maaisel (het gazon wordt regelmatig gemaaid dus dat kunnen we mooi gebruiken), smeerwortelblad (langs de golvende muur), brandnetel (langs de sloot).

–             We zaaien groenbemester als nateelt (bijv. na aardappelen); de wortels zorgen dat de grond open blijft en voeden hem ook (stikstof).

–             We laten bij het wieden het onkruid dat nog geen zaad heeft gevormd ter plekke liggen, dit wordt rechtstreeks verteerd.

–             We laten bij het oogsten en opruimen van het gewas de wortels van de planten staan om de grond zoveel mogelijk met rust te laten (de plant kan bovendien opnieuw groeien, bijv. bij sla). Bij bonen is dit zeker van toepassing omdat de wortels stikstof in de grond fixeren. Dat komt meteen ten goede van de volgende teelt (bij ons de koolgewassen).

Last but not least, we passen vruchtwisseling, of wisselteelt toe. De moestuin is in 6 vakken verdeeld. In elk vak telen we bepaalde groenten (families). Elk jaar worden deze groenten in het volgende vak gezaaid/geplant.

Voordelen van deze manier van tuinieren: om ziekten en uitputting van de bodem te voorkomen is het slim om niet altijd dezelfde planten op dezelfde plaats te telen. Dit is zeer belangrijk voor bepaalde groentefamilies (kolen vooral), voor aardappelen (aardappelmoeheid) en voor wortels (aaltjes).

Sommige plagen van een bepaalde groente (bijv. aaltjes, schimmels) blijven heel lang in de grond. Een wisseling van 4, 5 of 6 jaar is nodig om te zorgen dat de plagen verdwijnen en de groenten niet gaan aanvallen.

Wisselteelt is daarnaast heel fijn voor het tuinieren in onze collectieve tuin: een logisch systeem zorgt voor overzichtelijkheid, wat belangrijk is als er meer mensen bezig zijn.