Bomen

In De Voortuin staat een zestal fruitbomen van oude rassen die streekgebonden zijn. Veel van de rassen die hier tot bloei komen, zijn in de loop der jaren in onbruik geraakt door de veranderende eisen aan de manier van plukken en bewaren van de vruchten. Dat is jammer, want sommige oude fruitsoorten zijn heerlijk en ze zien er anders uit dan ‘supermarkt’fruit. Dit brengt variatie!

Doordat de fruitbomen in De Voortuin alleen met organische meststoffen en compost worden gemest zullen ze minder hard groeien. Dit zorgt voor een betere smaak, doordat de vruchten meer zon krijgen.

Malus ‘Ingrid Marie’ | appelboom

De appelboom Ingrid Marie is een middelgrote, rood gespikkelde appel met gele tinten. Het vruchtvlees is zacht en zoetzuur van smaak en de rode kleur van de schil kan ook in het vruchtvlees te zien zijn.

De Ingrid Marie is plukrijk vanaf eind september en is het best te eten gelijk na de oogst en maar kan ook bewaard worden tot eind december. De appel kan als hand- en als stoofappel gebruikt worden. De boom is een matig sterke groeier met een brede kroon.

De Ingrid Marie appel werd bij toeval ontdekt op een landbouwschool op het eiland Funen in Denemarken in 1910. Leraar K. Madsen vernoemde de appel naar zijn dochter die op jonge leeftijd stierf. De Ingrid Marie is vooral bekend als ouder van de Elstar, een van de moderne appels. Elstar is namelijk weer een kruising van Golden Delicious en Ingrid Marie.

Cydonia oblonga | kweepeer

Oorspronkelijk is de kweepeer afkomstig uit Perzië en Anatolië en misschien ook uit Griekenland en de Krim. Lange tijd werden de vruchten, die meer in trek waren om hun geur dan om hun voedingswaarde, aan de Griekse Goden geofferd. Zowel bij de Grieken als de Romeinen was de kweepeer gewijd aan Aphrodite/Venus, deze wordt dan ook vaak afgebeeld met een kweepeer in haar rechterhand.

Ten tijde van het oude Rome werd een kweepeer gedeeld door het bruidspaar om hun toekomstig geluk te verzekeren. Zwangere vrouwen die van een kweepeer aten zouden kinderen krijgen die geniaal zouden zijn. Serveer een kweepeer aan een geliefde en deze zal trouw blijven. Dit gebruik werd doorgegeven aan latere tijden. Gedurende de middeleeuwen werden er kweeperen geserveerd tijdens bruiloften.

De kweepeer is een langzame groeier die vanuit struikvorm tot een kleine boom van circa vijf meter tot maximaal acht meter hoogte uitgroeit. De dichte kroon is breed en rond. De eerste jaren meer in de breedte groeiend, ontwikkelt de boom zich later in de hoogte. Aanvankelijk zijn de jonge twijgen witviltig behaard, maar ze worden al snel kaal. Ook uitlopend blad is witviltig. Na de bloei volgen peervormige tot omgekeerd eivormige welriekende vruchten. Deze rijpen alleen wanneer de plant op een beschutte warme plaats staat. Ze zijn slechts gekookt te verwerken in diverse gerechten. Overigens is de plant alleen al mooi vanwege zijn bloeiwijze met lichtroze bloemen en fraaie gele herfstkleuren.

De moerbei is al sinds de oudheid in cultuur. Vroeger werden er zijderupsen op uitgezet. Minder bekend zijn de heerlijk sappige vruchten. Pas wel op met de vruchten, want de vlekken die je op je kleren krijgt, zijn er bijna niet uit te krijgen. De moerbei is op oudere leeftijd een heel karakteristieke boom met een mooie, knoestige stam.

In de Gouden eeuw werden moerbeibomen geplant op buitenplaatsen en bij voorname boerderijen.

De vrucht van deze pruimenboom is vrij klein en de pit ligt los. De kleur van de schil is geel met paarse vlekken. Het vruchtvlees is groenachtig en zeer goed van smaak. De boom groeit sterk en is weinig gevoelig voor ziekten en beschadigingen.

Mooie egale stoofpeer van een matig formaat. De kleur is groenachtig met wat roest, bij rijpheid van de vrucht is deze wat geelachtig van kleur.

Het vruchtvlees is wit van kleur en fijn korrelig. Het heeft een goede, iets rinse smaak. De peren zijn in september-oktober te oogsten, waarna ze tot maart te bewaren zijn. De boom groeit matig sterk en vormt een vrij hoge boom met een brede kroon. Vruchten dragen doet hij vrij vroeg, goed en regelmatig in zeer grote hoeveelheden. Hij is vrij ongevoelig voor ziekten en kwam veel voor in Utrecht.

De walnoot, ook wel okkernoot of gewone noot genoemd, komt uit het zuidoosten van Europa en de gematigde streken van Azië. De boom wordt wel vijftien meter hoog en zeker tien meter breed.

In tuinen bij kastelen en buitenplaatsen was de walnoot een voorname rol toebedeeld, men pronkte graag met deze majestueuze exoot. Bij boerderijen werd vaak een walnoot aangeplant om muggen op een afstand te houden. Dit komt omdat in het blad van de walnoot de stof juglandine zit.

Rijpe noten moeten vanzelf uit de boom vallen. Het is niet nodig om de noten te plukken. Integendeel zelfs, andere manieren van plukken maken de kans op beschadiging van de takken groot, met als resultaat het bloeden van de boom.

Noten zijn omgeven met een groene bolster, die de eigenlijke vrucht beschermt. De bolster bevat een okergele kleurstof, die moeilijk uit kleding is te verwijderen. Geraapte noten moeten enkele weken worden gedroogd in een goed geventileerde ruimte. Hierna is de eigenlijke vrucht tenminste twee jaar te bewaren.